Bij zijn arrest nr. 226.095 van 15 januari 2014 vraagt de Raad van State of diezelfde bepaling bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het in het geding zijnde artikel de Koning de mogelijkheid geeft om die staatswaarborg te verlenen aan natuu
rlijke personen die vennoot zijn in een erkende coöperatieve vennootschap, terwijl die bepaling « Hem niet een dergelijke bevoegdheid verleent ten voordele van de vennoten of de
aandeelhouders van elke andere vennootschap die in de financiële sector actief is, inzonderhei
...[+++]d een kredietinstelling » (eerste prejudiciële vraag in de zaak nr. 5814) en terwijl die bepaling « Hem niet een dergelijke bevoegdheid verleent ten voordele van de instellingen voor de financiering van pensioenen, en van de aangeslotenen en rechthebbenden ervan, of ten voordele van de gemeenten die verenigd zijn binnen de Gemeentelijke Holding » (tweede prejudiciële vraag in de zaak nr. 5814).Par son arrêt n 226.095 du 15 janvier 2014, le Conseil d'Etat demande si cette même disposition est compatible avec les articles 10 et 11 de la Co
nstitution en ce qu'elle donne au Roi la possibilité de conférer cette garantie de l'Etat aux associés personnes physiques d'une société coopérative agréée, alors que cette disposition « ne Lui octroie pas un tel pouvoir au profit des associés ou des actionnaires de toute autre société intervenant dans le secteur financier, notamment un établissement de crédit » (première question préjudicielle dans l'affaire n° 5814) et alors que cette disposition « ne Lui octroie pas un tel pouvoir au profit
...[+++]des organismes de financement de pensions et de leurs affiliés et bénéficiaires ou au profit des communes associées au sein du Holding communal » (deuxième question préjudicielle dans l'affaire n° 5814).