Wat artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens betreft, merkt het Hof op dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in zijn arrest Pellegrin van 8 december 1999 heeft
gesteld dat het een einde wilde maken aan de onzekerheid over de toepassing van d
ie waarborgen op de geschillen tussen een Staat en zijn ambtenaren (§ 61) en heeft het met name geoordeeld dat « het geheel van geschillen
tussen de overheid en ambtenaren die zijn
...[+++] tewerkgesteld in betrekkingen die een deelneming aan de uitoefening van de openbare macht impliceren, aan de toepassingssfeer van artikel 6.1 ontsnapt » (§ 67) omdat die geschillen geen betwistingen betreffen over het vaststellen van burgerlijke rechten en verplichtingen.Pour ce qui est de l'article 6.1 de la Convention européenne des droits de l'homme, la Cour observe que la Cour européenne des droits de
l'homme a considéré dans son arrêt Pellegrin du 8 décembre 1999 qu'elle
entendait mettre un terme à l'incertitude qui entourait l'application de ces garanties aux litiges entre l'Etat et ses agents (paragraphe 61) et a notamment estimé que « la totalité des litiges opposant à l'administration des agents qui occupent des emplois impliquant une participation à l'exercice de la puissance publique échapp
...[+++]e au champ d'application de l'article 6 § 1 » (paragraphe 67) parce que ces litiges ne sont pas des contestations portant sur des droits et obligations en matière civile.