Het Gerecht heeft geoordeeld dat „[e]en tegen de Unie gerichte schadevordering die louter gebaseerd is op de onrechtmatigheid van een handeling of een gedraging die niet door een instelling van de Unie of een personeelslid daarvan is verricht, [...] niet-ontvankelijk [moet] worden verklaard” (6), zonder evenwel het door rekwiranten in hun schrif
telijke opmerkingen geformuleerde betoog te hebben beoordeeld dat de ECB wel als een instelling van de Unie moet zijn opgetreden, aangezien het ESM geen effectieve controle kon uitoefenen van d
...[+++]e dwingende bevoegdheid krachtens het Unierecht om het „dreigement” (de zogenaamde „unless-demand”) toe te staan en/of te uiten en/of te bevorderen.