Daarom kunnen alleen overtuigende en dwingende motieven een inmenging in de vrijheid van meningsuiting en in de vrijheid van vereniging rechtvaardigen, en beschikt de overheid slechts over een geringe appreciatiemarge om maatregelen te nemen die deze vrijheden inperken (EHRM, 10 juli 1998, Sidiropoulos e.a. t. Griekenland, § 40).
En conséquence, seules des raisons convaincantes et impératives peuvent justifier une ingérence dans la liberté d'expression et la liberté d'association et l'Etat ne dispose que d'une marge d'appréciation réduite pour prendre des mesures qui restreignent ces libertés (CEDH, 10 juillet 1998, Sidiropoulos et autres c. Grèce, § 40).