Art. 4. De douaneambtenaren, al dan niet belast met een politieopdracht, mogen volgens de richtlijnen van de eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur (controle of kantoor), alle nodige of nuttige maatregelen treffen betreffende het laden, het lossen, het verplaatsen of het wegnemen van colli ingeval van belemmering van de kaden, verhindering van verificatie, enz..
Art. 4. Les agents de la douane, chargés d'une mission de police ou non, peuvent ordonner, suivant les directives de l'Inspecteur principal d'administration fiscale (contrôle ou recette), toutes les mesures d'ordre nécessaires ou utiles visant le chargement, le déchargement, le déplacement ou l'évacuation de colis en cas d'encombrement des quais, d'entrave à la vérification douanière, etc.