Daaruit volgt dat de decreetgever wel degelijk de bedoeling heeft gehad geen onderscheid te maken in de specifieke vertegenwoordiging van de auteursrechten en de naburige rechten, doordat die twee zetels zonder onderscheid zijn toegewezen aan twee personen (van wie de verzoeker geenszins de aanwijzing bekritiseert) die elk behoren tot vennootschappen die de auteursrechten vertegenwoordigen; het niet toewijzen van een zetel aan één of andere persoon die de uitvoerende kunstenaars zou vertegenwoordigen wijst op de impliciete doch zekere wil van de decreetgever om de auteurs en de uitvoerende kunstenaars zonder onderscheid te behandelen
en brengt aldus een discriminatie teweeg waarvoor ...[+++] geen enkele objectieve verantwoording bestaat; aangezien de enen en de anderen concurrerende belangen hebben (zie A.1.1), kunnen zij hun rechten niet op een gelijke manier uitoefenen.