Het pensioen van de leden van de geestelijkheid die geen dertig jaar kerkelijke dienst tellen, wordt bepaald als volgt : een twintigste van het volle pensioen voor elk dienstjaar tot en met het tiende; (1) een zestigste van het volle pensioen voor elk jaar boven tien tot en met het twintigste; een dertigste van het volle pensioen voor elk jaar boven twintig.
Il est à noter que la pension des membres du clergé qui ne comptent pas trente années de services ecclésiastiques est déterminée comme suit: un vingtième de la pension entière pour chaque année de service jusqu'à dix ans; un soixantième de la pension entière pour chaque année au-delà de dix ans et jusqu'à vingt ans; un trentième de la pension entière pour chaque année au-delà de vingt ans (1) .