Na een jaar toepassing van die bepaling heeft de wetgever v
astgesteld dat « de diensten van de B.T.W.-Administratie [.] voortdurend [werden] geconfronteerd met moeilijkheden
om de aard van het werkelijk gebruik van auto's te bepalen : volledig beroepsgebruik, volledig privé-gebruik, gemengd gebruik », alsook dat, « en dat is veel erns
tiger, [.] bepaalde ondernemingen zich [overleverden] aan een gekarakteriseerde fraude »; hij heef
...[+++]t dan ook geoordeeld dat « die ongezonde toestand [moest] worden verholpen, ten einde de Staat te beschermen tegen misbruiken » (Parl. St., Kamer, 1971-1972, nr. 97/1, pp.
Après un an d'application de cette disposition, constatant que « les services de l'Administration de la T.V. A. [étaient] confrontés constamment [à] des difficultés pour déterminer l'usage auquel les voitures automobiles sont effectivement affectées : usage exclusivement professionnel, usage exclusivement privé, usage mixte » et que, « ce qui est plus grave, certains assujettis se [livraient] à une fraude caractérisée », le législateur a jugé qu'il y avait là « une situation malsaine à laquelle il [fallait] porter remède afin de protéger l'Etat contre des abus » (Doc. parl., Chambre, 1971-1972, n° 97/1, pp. 1-2).