In hun memories van antwoord voeren de verzoekende partijen in de zaken nrs. 1639 en 1656, door zich te beroepen op talrijke beslissingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, achtereenvolgens de bedoeling van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens aan, de voorrang ervan op het interne recht, de toepasbaarheid ervan op de wetgevende macht alsmede de aan het Europees Hof toegekende rol van hoeder van het Verdrag en van het « recht der democratieën ».
Dans leurs mémoires en réponse, les parties requérantes dans les affaires n 1639 et 1656, en recourant à de nombreuses décisions de la Cour européenne des droits de l'homme, évoquent successivement le but de la Convention européenne des droits de l'homme, sa primauté sur le droit interne, son applicabilité au pouvoir législatif ainsi que le rôle de gardienne de la Convention et « du droit des démocraties » attribué à la Cour européenne.