Volgens de Vlaamse Regering wenste de decreetgever niet te voorzien in een aparte regeling voor de uitzonderlijke gevallen waarin de activiteiten voorkomend op de lijst niet meer dan twee halve dagen in beslag zouden nemen, en was daartoe ook niet verplicht : het Hof erkent dat de wetgever ertoe gehouden kan zijn een verscheidenheid van toestanden op te vangen in categorieën die met de werkelijkheid slechts op een vereenvoudigende en benaderende wijze overeenstemmen.
Selon le Gouvernement flamand, le législateur décrétal n'avait pas l'intention de prévoir une réglementation distincte pour les cas exceptionnels où les activités figurant sur la liste ne représenteraient pas plus de deux demi-journées, et il n'était pas obligé de le faire : la Cour admet que le législateur appréhende une diversité de situations en faisant usage de catégories qui ne correspondent aux réalités que de manière simplificatrice et approximative.