In het in B.14
aangehaalde arrest doet het Hof van Justitie dienaangaande opmerken dat « gesteld dat de heffing van btw over diensten van advocaten in de bijzondere omstandigheden van een bepaald geval op zichzelf een onoverkomelijk obstakel voo
r de toegang tot de rechter zou opwerpen, dan wel de uitoefening van de door de rechtsorde van de Unie verleende rechten praktisch onmogelijk of buitensporig moeili
jk zou maken, [...] daarmee rekening [dient] te ...[+++] worden gehouden door een passende invulling van het recht op rechtsbijstand in de zin van artikel 47, derde alinea, van het Handvest » (punt 37).
La Cour de justice relève à cet égard, dans son arrêt cité en B.14 que, « dans l'hypothèse où les circonstances particulières d'un cas d'espèce donné impliqueraient que l'assujettissement des prestations de services des avocats à la TVA crée, à lui seul, un obstacle insurmontable à l'accès à la justice ou qu'il rend l'exercice des droits conférés par l'ordre juridique de l'Union pratiquement impossible ou excessivement difficile, il conviendrait d'en tenir compte par un aménagement approprié du droit à l'aide juridictionnelle, conformément à l'article 47, troisième alinéa, de la Charte » (point 37).