In de memorie van toelichting van het wetsontwerp wordt gepreciseerd dat daarin « het geïnstitutionaliseerd overleg met de sociale partners in de [.] Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk [wordt] bekrachtigd » (Parl. St., Kamer, B.Z. 1995, nr. 71/1, pp. 3 en 4) en wordt gewag gemaakt van de zorg van de wetgever dat « dit orgaan zo representatief mogelijk is zowel voor de werkgevers als voor de werknemers » (ibid., p. 29).
L'exposé des motifs de la loi en projet précise qu'elle « confirme la concertation institutionnalisée avec les partenaires sociaux au sein [du] Conseil supérieur pour la Prévention et la Protection au travail » (Doc. parl., Chambre, S.E. 1995, n° 71/1, pp. 3 et 4) et témoigne du souci du législateur de ce que « cet organe soit aussi représentatif que possible tant pour les employeurs que pour les travailleurs » (ibid., p. 29).