De wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming
van de maatschappij tegen abnormalen en de gewoontemisdadigers, gewijzigd door de wet van 1 juli 1964, voorziet immers in artikel 7 laatste lid dat de bevoegde persoon of dienst ertoe gemachtigd is, zonder dat hem artikel 458 van het Strafwetboek kan worde
n tegengeworpen, de commissie in kennis te stellen van de onderbreking van de begeleiding of behandeling dan wel van de moeilijkheden die bij de uitv
...[+++]oering daarvan gerezen zijn.
L'article 7, dernier alinéa, de la loi du 5 mars 1998 relative à la Libération conditionnelle et modifiant la loi du 9 avril 1930 de Défense sociale à l'égard des anormaux et des délinquants d'habitude, modifiée par la loi du 1 juillet 1964, prévoit en effet que la personne ou le service compétent est habilité, sans que puisse lui être opposé l'article 458 du Code pénal, à informer la commission de l'interruption de la guidance ou du traitement ou de difficultés dans son exécution.