De verzoekster voert ten slotte aan dat de onmiddellijke toepassing van de wet van 1 juni 2011 de vrijheid van godsdienst in het geding brengt, die een van de grondslagen van een democratische maatschappij vormt, hetgeen haar een onherstelbaar nadeel zou berokkenen als ongelovige burger van een democratische samenleving die de mensenrechten eerbiedigt.
La requérante soutient, enfin, que l'application immédiate de la loi du 1 juin 2011 remet en cause la liberté de religion, qui constitue l'un des fondements d'une société démocratique, ce qui lui causerait un préjudice irrémédiable en tant que citoyenne athée d'une société démocratique et respectueuse des droits de l'homme.