In de eerste prejudiciële vraag wordt het Hof gevraagd of artikel 513 van het Wetboek van vennootschappen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt, in zoverre het een verschil in behandeling invoert tussen de aandeelhouders van de vennootschappen die een openbaar beroep op het spaarwezen hebben gedaan (hierna : de « openbare vennootschappen »), die de automatische overdracht van hun effecten aan de bieder na afloop van het uitkoopbod niet kunnen weigeren, en de aandeelhouders van vennootschappen die geen openbaar beroep op het spaarwezen doen (hierna : de « besloten vennootschappen »), die de automatische overdracht van hun effecten aan de bieder na afloop van het uitkoopbod wel kunnen weigeren.
Dans la première question préjudicielle, il est demandé à la Cour si l'article 513 du Code des sociétés viole les articles 10 et 11 de la Constitution en ce qu'il établit une différence de traitement entre les actionnaires des sociétés ayant fait appel à l'épargne publique (ci-après : « sociétés publiques »), qui ne peuvent refuser le transfert automatique de leurs titres à l'offrant à l'issue de l'offre de reprise, et les actionnaires des sociétés ne faisant pas publiquement appel à l'épargne (ci-après : « sociétés privées »), qui peuvent refuser le transfert automatique de leurs titres à l'offrant à l'issue de l'offre de reprise.