De ontzetting uit het recht om een openbaar ambt, functie of bediening te vervullen moet daarom bij bewezen corruptie steeds worden uitgesproken en niet een eventuele bijkomende straf zijn.
La déchéance du droit d'exercer une fonction publique doit dès lors, dans le cas de corruption avérée, toujours être prononcée et ne peut pas constituer une éventuelle peine accessoire.