De wetgever heeft geoordeeld dat die rechtspraak zijn optreden onontbeerlijk maakte « om te vermijden dat bij gebrek aan een mogelijkheid voor de administratie om op een geldige manier de verjarin
g te stuiten van de betwiste aanslagen waarvoor geen enkel zeker en vaststaand onmiddellijk eisbaar aandeel bestaat, een aantal onder hen zouden verjaard verklaard worden », waarbij dat optreden « des te meer dwingend [blijkt] te zijn uit het onderzoek van de gegevens van de fiscale achterstand inzake de inkomstenbelastingen die laten zien dat deze laatste voor meer dan veertig procent bestaat uit betwiste aanslagen » (Parl. St., Kamer, 2003-200
...[+++]4, DOC 51-0473/001 en DOC 51-0474/001, p. 148).Le législateur a estimé que cette jurisprudence rendait son intervention indispensable « pour éviter qu'à défaut de possibilité pour l'administration de pouvoir valablement interrompre la prescription des cotisations contestées p
our lesquelles il n'existe aucune quotité certaine et liquide immédiatement exigible, nombre d'entre elles ne soient déclarées prescrites », cette intervention se révélant « d'autant plus impérieuse à l'examen des données de l'arriéré fiscal en matière d'impôt sur le revenu qui révèlent que ce dernier est constitué à plus de quarante pour cent de cotisations contestées » (Doc. parl., Chambre, 2003-2004, DOC 51-04
...[+++]73/001 et 51-0474/001, p. 148).