Door enkel in het artistiekgebonden onderwijs de vereiste op te leggen dat de betrokken personeelsleden over een « ruime artistieke faam » moeten beschikken, worden die personeelsleden in strijd met de artikelen 10 en 24, § 4, van de Grondwet op discriminerende wijze behandeld in vergelijking met de overige personeelsleden, belast met een onderwijsopdracht in een hogeschool.
En imposant aux seuls membres du personnel de l'enseignement artistique la condition de disposer d'une « ample réputation artistique », on applique à ceux-ci, en violation des articles 10 et 24, § 4, de la Constitution, un traitement discriminatoire par rapport aux autres membres du personnel chargés d'une tâche d'enseignement dans un institut supérieur.