De antiracismewet bepaalt in artikel 30 immers dat « wanneer een persoon zich slachtoffer acht van een discriminatie, het Centrum of een van de belangenverenigingen voor het bevoegde rechtscollege feiten aanvoert die het bestaan van een discriminatie op grond van de beschermde criteria kunnen doen vermoeden, de verweerder dient te bewijzen dat er geen discriminatie is geweest ».
Dans son article 30, elle dispose en effet que « lorsqu'une personne s'estime victime d'une discrimination, le Centre ou l'un des groupements d'intérêts invoque devant la juridiction compétente des faits qui permettent de présumer l'existence d'une discrimination fondée sur l'un des critères protégés; il incombe alors au défendeur de prouver qu'il n'y a pas eu de discrimination ».