In het vierde middel voeren de verzoekende partijen aan dat de bestreden bepaling niet bestaanbaar is met de artikelen 10, 11, 22 en 191 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, aangezien zij een onevenredig groot nadeel zou berokkenen aan de betrokken kinderen en aan hun ouders.
Dans le quatrième moyen, les parties requérantes font valoir que la disposition attaquée n'est pas compatible avec les articles 10, 11, 22 et 191 de la Constitution, combinés avec l'article 8 de la Convention européenne des droits de l'homme, étant donné qu'elle causerait un préjudice disproportionné aux enfants concernés et à leurs parents.