3. In de overigens weinig waarschijnlijke veronderstelling dat de bedragen die de gemeenten als gemeentelijke opcentiemen op de personenbelasting werden toegekend, hoger zouden liggen dan de rechten die hen zouden toekomen (de termijn van twee maanden waarover de belastingplichtigen doorgaans beschikken om hun aanslag in de personenbelasting te betalen niet meegerekend), wat moet daaruit worden afgeleid?
3. Dans l'hypothèse, peu vraisemblable au demeurant, où les montants attribués aux communes au titre des additionnels communaux à l'impôt des personnes physiques seraient supérieurs aux droits constatés à leur profit (hors délai de paiement de deux mois généralement accordé au contribuable pour payer le montant de sa cotisation IPP), que faut-il en déduire?