De minister merkt op dat tal van bezwaren tegen de veralgemening van het model (het kind hee
ft « twee huizen », beide ouders moeten hun kinderen in goede omstandigheden kunnen huisvesten, er mogen geen te grote verschillen zijn tussen de levens- of denkwijze van de
ouders, enz.)
ook geopperd kunnen worden tegenover de thans meest verbreide handelwijze, die erin bestaat aan de ouder zonder hoederecht (meestal de vader) een verruimd secundair recht van huisvesting toe te kennen (in feite een der
...[+++]de van de tijd).
La ministre observe que de nombreuses objections à la généralisation du modèle (l'enfant a « deux maisons », les deux parents doivent pouvoir accueillir leurs enfants dans de bonnes conditions, les écarts entre les modes de vie ou de pensée des parents ne doivent pas être trop importants, et c.) pourraient déjà être opposées à la pratique actuelle la plus répandue, qui consiste à donner au parent non-gardien (le plus souvent le père) un hébergement secondaire élargi (en fait un tiers du temps.)