De verzoekende partijen zijn vervolgens van mening dat de in het geding zijnde beginselen, te dezen de rechten en vrijheden waaraan de bestreden bepalingen afbreuk doen, de vrijheid van eredienst zijn, het recht op onderwijs en de vrijheid van keuze tussen het onderwijs in één van de erkende godsdiensten en de niet-confessionele zedenleer, dit wil zeggen stuk voor stuk fundamentele rechten.
Les parties requérantes estiment ensuite que les principes en cause, en l'espèce les droits et libertés auxquels les dispositions attaquées portent atteinte, sont la liberté des cultes, le droit à l'enseignement et la liberté de choix entre l'enseignement d'une des religions reconnues et de la morale non confessionnelle, c'est-à-dire autant de droits fondamentaux.