5. De leden nemen de waardigheid van hun ambt in acht en gedragen of uiten zich niet zodanig, op welke wijze dan ook, dat daardoor afbreuk wordt gedaan aan het beeld van hun onafhankelijkheid, hun integriteit en de waardigheid van hun ambt bij het publiek.
5. Les membres respectent la dignité de leur fonction et ne se comportent ni ne s’expriment, par quelque moyen que ce soit, d’une manière qui porte atteinte à la perception publique de leur indépendance, de leur intégrité et de la dignité de leur fonction.