Ten slotte voorzien het derde en het vierde lid respectievelijk in geval van « bedrieglijke onderwerping » en in geval van « niet-onderwerping » aan de wet van 27 juni 1969, in de ambtshalve veroordeling door de rechter, volgens de in die bepalingen gepreciseerde nadere regels, tot een vergoeding gelijk aan het drievoud van de bijdragen die, naar gelang van het geval, bedrieglijk zijn aangegeven of ontdoken.
Enfin, les alinéas 3 et 4 prévoient, respectivement en cas d'« assujettissement frauduleux » et en cas de « non-assujettissement » à la loi du 27 juin 1969, la condamnation d'office par le juge, selon les modalités que ces dispositions précisent, à une indemnité égale au triple des cotisations, selon le cas, déclarées frauduleusement ou éludées.