Art. 26. Niemand wordt tot de examens voor het bekomen van het brevet bedoeld in artikel 22, 9°, en van het brevet bedoeld in artikel 22, 10° toegelaten als hij niet voldoet aan de voorwaarden bepaald voor de benoeming tot het bevorderingsambt waarvoor het brevet vereist is, behoudens de voorwaarde betreffende het brevet zelf.
Art. 26. Nul n'est admis aux épreuves pour l'obtention du brevet visé à l'article 22, 9°, et du brevet visé à l'article 22, 10° s'il ne remplit les conditions requises pour la nomination à la fonction de promotion pour laquelle le brevet est exigé, à l'exception de la condition relative au brevet lui-même.