De bevoegdheden van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings, toegekend aan de door de Koning aangewezen ambtenaren, kunnen slechts worden uitgeoefend met het oog op de opsporing, de vaststelling en het onderzoek betreffende de inbreuken bedoeld in artikel XV. 2, § 1, en in de artikelen 196, 494, 496, 498 en 499 van het Strafwetboek.
Les pouvoirs d'officier de police judiciaire, auxiliaire du procureur du Roi, conférés aux agents désignés par le Roi ne peuvent être exercés qu'en vue de la recherche, de la constatation et de l'enquête concernant les infractions visées à l'article XV. 2, § 1et aux articles 196, 494, 496, 498 en 499 du Code pénal.