5. Bij het behandelen van een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 12, lid 2, vergewissen de lidstaten zich ervan dat de onderdaan van het derde land geen risico op illegale immigratie vormt, en dat hij of zij voornemens is het grondgebied van de lidstaten uiterlijk op de datum van verstrijken van de vergunning te verlaten.
5. Lors de l’examen d’une demande d’autorisation visée à l’article 12, paragraphe 2, les États membres vérifient que le ressortissant de pays tiers ne présente pas un risque d’immigration illégale et qu’il compte quitter le territoire des États membres au plus tard à la date d’expiration de l’autorisation.