In zijn arresten van 1 juni 1979 en 12 februari 1981 heeft het Hof van Cassatie besloten dat de uitbreiding van het faillissement tot de meester van de zaak of vennoot beschouwd moet worden als een afzonderlijk faillissement, onafhankelijk van het hoofdfaillissement, en dat de voorwaarden van het faillissement bijgevolg bij de vennoot of de meester van de zaak zelf gezocht moeten worden (9).
En ses arrêts des 1 juin 1979 et 12 février 1981, la Cour de cassation a décidé que l'extension de la faillite à un maître de l'affaire ou associé doit être analysée comme une faillite distincte, indépendante de la faillite principale, avec la conséquence que les conditions de la faillite doivent être recherchées dans le chef de l'associé ou du maître de l'affaire lui-même (9).