Wanneer de uitslag van de berekening een getal met decimalen is, moeten de waarden van 0,01 tot 0,49 op een hele eenheid naar beneden worden afgerond en de waarden van 0,50 tot 0,99 op een hele eenheid naar boven.
Lorsque le résultat du calcul est un nombre avec décimales, il convient d'arrondir à l'unité inférieure les valeurs comprises entre 0,01 et 0,49 et à l'unité supérieure les valeurs comprises entre 0,50 et 0,99.