Vraag is of met dit onderscheid tussen de paragrafen 1 en 2 van artikel 61, wat de mogelijkheid voor de rechthebbenden betreft om een voornemen tot voortzetting van de opdracht te formuleren, rekening is gehouden in artikel 61, § 3, waarin wordt bepaald dat « in de gevallen bedoeld in paragrafen 1 en 2, [.] de rechtsopvolgers binnen dertig dagen na het overlijden, aan de aanbestedende overheid schriftelijk kennis [geven] van hun voornemen ».
La question se pose de savoir si cette distinction entre les paragraphes 1 et 2 de l'article 61 en ce qui concerne la possibilité pour les ayants droit d'exprimer l'intention de poursuivre le marché a été prise en compte à l'article 61, § 3, qui prévoit que « dans les cas prévus aux paragraphes 1 et 2, les ayants droit informent par écrit le pouvoir adjudicateur de leurs intentions dans les trente jours qui suivent celui du décès ».