Art. 14. De Minister zorgt ervoor dat de opzettelijke introductie in de vrije natuur van een uitheemse soort zo geregeld is dat er geen schade wordt berokkend aan de natuurlijke habitats in hun natuurlijk verspreidingsgebied noch aan de wilde inheemse fauna en de flora; desgevallend legt hij een verbod op een dergelijke introductie op.
Art. 14. Le Ministre veille à ce que l'introduction intentionnelle dans la nature d'une espèce non indigène au territoire soit réglementée de manière à ne porter aucun préjudice aux habitats naturels dans leur aire de répartition naturelle ni à la faune et à la flore sauvages indigènes et, le cas échéant, interdit une telle introduction.