Vertaling van "weefsel concentratie weefsel-plasmaratio plasma " (Nederlands → Frans) :

Weefsel Concentratie Weefsel-plasmaratio Plasma 3,1 mg/l -- Speeksel 3,6 mg/l 0,75 – 1,3 Blaarvocht 1,6 mg/l 1 1,7 1 Bronchiaal slijmvlies 5,4 mg/kg 1,7 – 2,1 Alveolaire macrofagen 56,7 mg/kg 18,6 – 70,0 Epitheelweefselvocht 20,7 mg/l 5–7 Sinus maxillaris 7,5 mg/kg 2,0 Sinus ethmoidalis 8,2 mg/kg 2,1 Neuspoliepen 9,1 mg/kg 2,6 Interstitieel vocht 1,0 mg/l 2 0,8 – 1,4 2,3 14/18
Tissu Concentration Rapport site/plasma Plasma 3.1 mg/l Salive 3.6 mg/l 0.75-1.3 Liquide de bulle 1.6 1 mg/l 1.7 1 Muqueuse bronchique 5.4 mg/kg 1.7-2.1 Macrophages alvéolaires 56.7 mg/kg 18.6-70.0 Liquide alvéolaire 20.7 mg/l 5-7 Sinus maxillaire 7.5 mg/kg 2.0 Sinus ethmoïdal 8.2 mg/kg 2.1 Polypes nasaux 9.1 mg/kg 2.6 Liquide Interstitiel 1.0 2 mg/l 0.8-1.4 2,3 Appareil génital féminin* 10.2 4 mg/kg 1.72 4 14/18

Weefsel Concentratie Weefsel-plasmaratio Plasma 3,1 mg/l -- Speeksel 3,6 mg/l 0,75-1,3 Blaarvocht 1,6 mg/l 1 1,7 1 Bronchiaal slijmvlies 5,4 mg/kg 1,7 - 2,1 Alveolaire macrofagen 56,7 mg/kg 18,6 - 70,0 Epitheelweefselvocht 20,7 mg/l 5 - 7 Sinus maxillaris 7,5 mg/kg 2,0 Sinus ethmoidalis 8,2 mg/kg 2,1 Neuspoliepen 9,1 mg/kg 2,6
Tissu Concentration Rapport site/plasma Plasma 3,1 mg/l - Salive 3,6 mg/l 0,75-1,3 Liquide de bulle 1,6 1 mg/l 1,7 1 Muqueuse bronchique 5,4 mg/kg 1,7-2,1 Macrophages alvéolaires 56,7 mg/kg 18,6-70,0 Liquide alvéolaire 20,7 mg/l 5-7 Sinus maxillaire 7,5 mg/kg 2,0 Sinus ethmoïdal 8,2 mg/kg 2,1 Polypes nasaux 9,1 mg/kg 2,6 Liquide interstitiel 1,0 2 mg/l 0,8-1,4 2,3 Appareil génital féminin* 10,2 4 mg/kg 1.72 4

Amoxicilline wordt gelijkmatig over de weefsels verdeeld met een gunstige verhouding plasma/weefsel concentratie.
L'amoxicilline est uniformément répartie dans les tissus avec un rapport favorable des concentrations plasmatiques/tissulaires.

Farmacokinetische studies hebben duidelijk hogere azithromycinespiegels in de weefsels dan in het plasma aangetoond (tot 50 maal de maximum waargenomen concentratie in plasma).
Distribution Après administration orale, l’azithromycine se distribue à travers le corps entier. Des études pharmacocinétiques ont révélé des taux d’azithromycine clairement plus élevés dans les tissus que dans le plasma (jusqu’à 50 fois la valeur maximale observée dans le plasma), ce qui indique que des quantités considérables de la substance se lient dans les tissus.

Farmacokinetische studies hebben duidelijk hogere azithromycinespiegels in de weefsels dan in het plasma uitgewezen (tot 50 maal de maximum waargenomen concentratie in plasma).
Les études pharmacocinétiques ont mis en évidence des concentrations nettement plus élevées d’azithromycine dans les tissus (jusqu’à 50 fois la concentration maximale observée dans le plasma).

Farmacokinetisch onderzoek heeft duidelijk hogere azithromycineconcentraties aangetoond in de weefsels dan in het plasma (tot 50 keer de maximaal waargenomen concentratie in plasma).
Des études pharmacocinétiques ont révélé des taux d’azithromycine clairement plus élevés dans les tissus que dans le plasma (jusqu’à 50 fois la valeur maximale observée dans le plasma), ce qui indique que des quantités considérables de la substance se lient dans les tissus.

Brinzolamide accumuleert in RBCs vanwege zijn hoge affiniteit aan CA-II en in mindere mate aan CA-I te binden. De actieve N-desethyl metaboliet accumuleert ook in RBCs, waar het voornamelijk bindt aan CA-I. De affiniteit van brinzolamide en zijn metaboliet voor RBC en CA in weefsel resulteert in lage plasma-concentraties.
Le brinzolamide est sequestré dans les globules rouges en raison de sa forte affinité pour l’AC-II et dans une moindre mesure pour l’AC-I. Le métabolite actif N-déséthyl brinzolamide s’accumule aussi dans les globules

Dit betekent dat linagliptine uitgebreid wordt verspreid over de weefsels. De plasma-eiwitbinding van linagliptine is concentratie-afhankelijk en daalt van circa 99% bij 1 nmol/l tot 75-89% bij ≥ 30 nmol/l, een weerspiegeling van de verzadiging van binding aan DPP-4 met toenemende concentratie van linagliptine. Bij hoge concentraties, waarbij DPP-4 volledig verzadigd is, bond 70-80% van de linagliptine aan andere plasma-eiwitten dan DPP-4, en 30-20% was ongebonden in plasma.
La liaison aux protéines plasmatiques de la linagliptine est dépendante de la concentration, passant d'environ 99 % pour une concentration de 1 nmol/l à 75-89 % pour une concentration ≥ 30 nmol/l, ce qui reflète la saturation de la liaison à la DPP-4 avec des concentrations croissantes de linagliptine. A des concentrations élevées, lorsque la DPP-4 est totalement saturée, 70 à 80 % de la linagliptine s'est liée à d'autres protéines plasmatiques que la DPP-4, d'où une fraction libre plasmatique de 30 à 20 %.

De concentraties in weefsel zijn gewoonlijk gelijk aan of groter dan concentraties in plasma, met de grootste concentratie in excretieorganen (lever, nier en het maagdarmkanaal) en in een deel van het weefsel met een endocriene werking (traanklieren, speekselklieren, slijmvliezen, hypofyse en schildklier).
Les concentrations dans les tissus sont généralement similaires ou plus importantes que les concentrations plasmatiques. La plus forte concentration se trouve dans les organes excrétoires (foie, reins et tractus gastrointestinal) et certains tissus ayant une fonction glandulaire (glandes lacrimales, salivaires, muqueuses, hypophyse et thyroïde).

ET-1-concentraties in weefsels en plasma zijn verhoogd in een aantal aandoeningen van het hart en vaatstelsel en aandoeningen van het steunweefsel, waaronder pulmonale arteriële hypertensie, scleroderma, acuut en chronisch hartfalen, myocardiale ischemie, systemische hypertensie en atherosclerose. Dit suggereert een rol van ET-1 in de pathologie van deze aandoeningen.
Les concentrations d’ET-1 dans les tissus et dans le plasma sont augmentées dans un certain nombre de pathologies cardio-vasculaires telles que l’hypertension artérielle pulmonaire, l’insuffisance cardiaque aiguë ou chronique, l’ischémie myocardique, l’hypertension artérielle systémique et l’athérosclérose, ainsi que dans des collagénoses comme la sclérodermie, suggérant un rôle pathogène de l’ET-1 dans ces affections.