Vertaling van "topiramaat sommige iso-enzymen " (Nederlands → Frans) :

Verder remt topiramaat sommige iso-enzymen van koolzuuranhydrase.
De plus, le topiramate inhibe certaines isoenzymes de l’anhydrase carbonique.

Voorts remt topiramaat sommige iso-enzymen van het koolzuuranhydrase.
En outre, le topiramate inhibe certaines isoenzymes de l’anhydrase carbonique.

Deze interactie is waarschijnlijk toe te schrijven aan de inductie door sint-janskruid van sommige iso-enzymen van het cytochroom P450.
Cette interaction est probablement due à l’induction, par le millepertuis, de certaines iso-enzymes du cytochrome P450.

Sommige geneesmiddelen worden uitsluitend of vooral door één van deze iso-enzymen afgebroken; dikwijls is een geneesmiddel echter substraat van meerdere iso-enzymen.
Certains médicaments sont métabolisés exclusivement ou principalement par l’une de ces isoenzymes, mais un médicament est souvent le substrat de plusieurs isoenzymes.

werkzame stoffen die microsomale enzymen in de lever induceren, zoals rifampicine, rifabutine, barbituraten, anti-epileptica (zoals carbamazepine, fenytoïne en topiramaat), griseofulvine, barbexaclon, primidon, modafinil, sommige proteaseremmers (bv. ritonavir) en sint-janskruid (zie rubriek 4.4)
les substances actives qui ont un effet inducteur sur les enzymes hépatiques microsomales, comme la rifampicine, la rifabutine, les barbituriques, les antiépileptiques (p. ex. la carbamazépine, la phénytoïne et le topiramate), la griséofulvine, la barbéxaclone, la primidone, le modafinil, certains inhibiteurs de protéases (p. ex. le ritonavir) et le millepertuis (voir rubrique 4.4)

Werkzame bestanddelen die microsomale enzymen in de lever induceren, zoals rifampicine, rifabutine, barbituraten, anti-epileptica (zoals carbamazepine, fenytoïne en topiramaat), griseofulvine, barbexaclon, primidon, modafinil, sommige protease-inhibitoren (bv. ritonavir) en Sint-Janskruid (zie rubriek 4.4).
les substances actives qui ont un effet inducteur sur les enzymes hépatiques microsomales, comme la rifampicine, la rifabutine, les barbituriques, les antiépileptiques (p. ex. la carbamazépine, la phénytoïne et le topiramate), la griséofulvine, la barbéxaclone, la primidone, le modafinil, certains inhibiteurs de protéases (p. ex. le ritonavir) et le millepertuis (voir rubrique 4.4)