Na verloop van tijd bleven resterende vector-DNA-waarden in het geïnjecteerde spierweefsel en in de lymfeklieren in de liezen hoog, terwijl deze waarden in de andere organen langzaam afnamen.
Après un moment, les taux résiduels d’ADN du vecteur demeurent élevés dans le muscle injecté et les ganglions lymphatiques inguinaux alors qu’ils diminuent de façon régulière dans les autres organes.