De verwijzende rechter stelt vast dat de verwerende partij wel degelijk moet worden beschouwd als “aanvrager” in de zin van artikel 191 van de ZIV-Wet, en vraagt het Hof of de onderworpenheid aan de bedoelde vergoedingen en heffingen die daaruit voortvloeit, in overeenstemming is met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie.
Le juge a quo constate que la partie défenderesse doit effectivement être considérée comme un “demandeur” au sens de l'article 191 de la loi AMI et demande à la Cour si l'assujettissement aux redevances et cotisations visées qui en découle est conforme au principe de l'égalité et de la non discrimination.