Traduction de «osteopenie » (Néerlandais → Français) :

TERMINOLOGIE

seniele osteopenie
ostéopénie sénile

osteopenie
ostéopénie

algemene ontwikkelingsachterstand, osteopenie, ectodermaal defect-syndroom
syndrome de retard de développement-ostéopénie-anomalies ectodermiques

TRADUCTIONS EN CONTEXTE

Tussen -1 en -2,5 betekent dat de vrouw last zou kunnen hebben van osteopenie, wat tot osteoporose kan leiden
Entre -1 et -2,5 : risque de présenter une ostéopenie, susceptible d’évoluer vers une ostéoporose

[N.v.d.r.: dit wordt gedefinieerd als een uitgesproken tekort aan groeihormoon geassocieerd aan een tekort van minstens één ander hypofysair hormoon (met uitzondering van prolactine) ten gevolge van een hypothalamo-hypofysaire aandoening, en bevestigd door minstens één stimulatietest.] In de andere gevallen kunnen de cardiovasculaire stoornissen en de osteopenie beter behandeld worden met andere geneesmiddelen.
[N.d.l.r.: celle-ci se définit comme une déficience prononcée en hormone de croissance associée à une déficience d’au moins une autre hormone hypophysaire (à l’exclusion de la prolactine), secondaire à une affection hypothalamo-hypophysaire, et démontrée par au moins un test de stimulation.] Dans les autres cas, les troubles cardio-vasculaires et l’ostéopénie peuvent être mieux traités par d’autres médicaments.

Dit syndroom is gekarakteriseerd door abdominale en viscerale obesitas, verminderde spiermassa en spierkracht, osteopenie, glucose-intolerantie geassocieerd aan insulineresistentie, lipidenstoornissen, verminderde inspanningstolerantie, alsook een gedaalde levenskwaliteit.
Ce syndrome se caractérise essentiellement par une obésité abdominale et viscérale, une diminution de la masse musculaire et de la force musculaire, une ostéopénie, une intolérance au glucose associée à une résistance à l’insuline, des troubles lipidiques, une diminution de la résistance à l’effort ainsi qu’une diminution de la qualité de vie.

- Gebruik > 1 jaar gepaard met ↘ BMD (geen osteopenie of osteoporose) (reversibel na stoppen)
- usage > 1 an associé à ↘ DMO (pas d’ostéopénie ni ostéoporose) (réversible à l’arrêt)

Bijzonder nuttig voor niet-secreterend myeloom of in aanwezigheid van diffuse osteopenie.
Particulièrement utile dans le cas de myélomes sans sécrétions ou de raréfaction osseuse diffuse.

Chronische metabole acidose verhoogt het risico op de vorming van nierstenen en kan leiden tot osteopenie.
Une acidose métabolique chronique augmente le risque de formation de calculs rénaux et peut potentiellement entraîner une ostéopénie.

Chronische metabole acidose verhoogt het risico op de vorming van nierstenen en kan mogelijk leiden tot osteopenie.
Une acidose métabolique chronique augmente le risque de formation de calcul rénal et peut potentiellement entrainer une ostéopénie.

Bij postmenopauzale vrouwen met osteopenie verbeterde natriumrisedronaat de BMD van de lumbale wervelzuil na 12 en 24 maanden beter dan de placebo.
Chez les femmes ménopausées ostéopéniques, la DMO lombaire est augmentée significativement sous risédronate monosodique par rapport au placebo, à 12 et 24 mois.

Andere risicofactoren die kunnen leiden tot de ontwikkeling van osteoporose omvatten: vroege menopauze; osteopenie (ten minste 1 SD onder de piek botmassa); slank postuur; Kaukasische of Aziatische etnische oorsprong; en een familievoorgeschiedenis van osteoporose.
Les autres facteurs de risque pouvant entraîner le développement de l’ostéoporose incluent : une ménopause précoce; une ostéopénie (au moins 1 DS sous le pic de masse osseuse); un squelette de fine constitution; une origine ethnique caucasienne ou asiatique; des antécédents familiaux d’ostéoporose.

Andere risicofactoren die kunnen leiden tot de ontwikkeling van osteoporose omvatten: vroege menopauze; osteopenie (ten minste 1 SD onder de piek botmassa); slank postuur; Kaukasische of Aziatische etnische oorsprong; en een familiegeschiedenis van osteoporose.
Les autres facteurs de risque pouvant entraîner le développement de l’ostéoporose incluent une ménopause précoce ; une ostéopénie (au moins 1 DS sous le pic de masse osseuse); un squelette de fine constitution; une origine ethnique caucasienne ou asiatique; des antécédents familiaux d’ostéoporose.