E
r was geen bewijs voor genotoxiciteit in een serie in-vitro- en in-vivogenotoxiciteitsstudies. In dierenpro
even werden bij een klinisch relevant blootstellingsniveau de volgende afwijkingen gezien, die nog niet bevesti
gd zijn in klinisch onderzoek op lange termijn: Bij ratten is pigmentdepositie in de schildklier waargenomen; bij Cynomolgusapen zijn folliculaire schildklierhypertrofie, een daling in plasma T 3 -waarden, een verminderde hemoglobinecon
...[+++]centratie en een verlaging van de rode en witte bloedcelaantallen waargenomen; en bij honden lensopaciteit en cataract (zie rubriek 5.1 voor cataracten/lens-opaciteiten).
Chez le rat, on a observé une pigmentation de la glande thyroïde ; chez le singe Cynomolgus on a observé une hypertrophie folliculaire de la thyroïde, une réduction des taux plasmatiques T3, une diminution des concentrations d’hémoglobine ainsi qu’une réduction du nombre de globules rouges et blancs ; et chez le chien, on a observé une opacité cornéenne et une cataracte (En ce qui concerne les cataractes/opacités du cristallin, voir rubrique 5.1).