Er bestaan inderdaad steeds meer bewijzen dat deze de ontwikkeling van suikerziekte zouden bevorderen (van den Hazel et al., 2006) en betrokken zouden zijn bij de pathogenie van een chronische aandoening later in het leven.
Il y a en effet, de plus en plus d’évidences que ceux-ci favoriseraient le développement du diabète (van den Hazel et al., 2006) et seraient impliqués dans la pathogénie de maladie chronique plus tard dans la vie (Zhang et al., 2009).