Traduction de «gemiddelde maximale qtc-verlengingen » (Néerlandais → Français) :

De placebo-gecorrigeerde gemiddelde maximale QTc-verlengingen ten opzichte van de basislijn bedroegen 5,1, 4,8 en 8,2 msec na toediening van respectievelijk 800, 1200 en 1600 mg voriconazol, en 7,0 msec voor 800 mg ketoconazol.
Les allongements maximaux moyens QTc, à partir de la valeur basale, ajustés par rapport au placebo, après 800, 1200 et 1600 mg de voriconazole ont été respectivement de 5.1, 4.8, 8.2 msec et de 7.0 msec après 800 mg de kétoconazole.

In honden die bij bewustzijn waren, had de actieve metaboliet echter geen effect op het QT-interval en het QTc-interval bij plasmaconcentraties van minimaal een factor 33 hoger dan de gemiddelde maximale vrije plasmaconcentratie bij proefpersonen die snelle metaboliseerders zijn en een factor 21 hoger dan gemeten bij proefpersonen die trage CYP2D6 metaboliseerders zijn na toediening van eenmaal daags 8 mg fesoterodine.
Cependant, chez les chiens conscients, le métabolite actif n’a eu aucun effet sur l’intervalle QT et l’intervalle QTc à des expositions plasmatiques au moins 33 fois supérieures au pic de concentration de la fraction libre moyen chez les sujets métaboliseurs rapides du CYP2D6 et 21 fois supérieures à celui observé chez les sujets métaboliseurs lents, après administration de 8 mg de fésotérodine une fois par jour.

In deze onderzoeken resulteerde domperidon als monotherapie bij 10 mg oraal viermaal daags in verlenging van het gemiddelde QTc-interval van 1,6 msec (ketoconazol onderzoek) en 2,5 msec (erythromycineonderzoek), terwijl ketoconazol als monotherapie (200 mg tweemaal daags) en erytromycine als monotherapie (500 mg driemaal daags) leidde tot verlengingen in QTc-interval van respectievelijk 3,8 en 4,9 msec over de observatieperiode.
Dans ces essais, la monothérapie orale par dompéridone, à raison de 10 mg quatre fois par jour, entrainaient des allongements du QTc moyen de 1,6 msec (étude portant sur le kétoconazole) ou 2,5 msec (étude consacrée à l’érythromycine), alors que les monothérapies par kétoconazole (200 mg deux fois par jour) et par érythromycine (500 mg trois fois par jour) provoquaient des élévations du QTc de 3,8 et 4,9 msec respectivement, pendant la période d’observation.

Op Dag 3 was het hoogste 1-zijdige 95% betrouwbaarheidsinterval van het maximale gemiddelde verschil bij predosering baselinegecorrigeerde QTcS (studie-specifieke hartritme-gecorrigeerde QT) tussen het werkzame bestanddeel en de placebo-armen > 10 msec voor de twee ritonavir-gebooste Invirase-behandelingsgroepen (zie resultaten in Tabel 3).
A J3, la limite supérieure de l’intervalle de confiance unilatéral à 95 % de la différence moyenne maximum du QTcS corrigé à l’état initial (QT corrigé en fonction de la fréquence cardiaque spécifique de l’étude) était > 10 ms pour les deux groupes de traitement par Invirase « boosté » par le ritonavir comparé au placebo (voir les résultats dans le Tableau 3). La dose supra-thérapeutique