Veranderingen in het ECG-patroon, zoals afvlakking of omkering van de T- piek, verlaging van het S-T-segment, of het begin van aritmie, die over het algemeen voorbijgaand en omkeerbaar zijn, hoeven niet noodzakelijk beschouwd te worden als indicaties voor de beëindiging van de behandeling.
Les altérations du tracé ECG, telles qu’un aplatissement ou une inversion de l’onde T, un sous-décalage du segment S-T ou l'apparition d’arythmies, généralement transitoires et réversibles, n’imposent pas nécessairement l’arrêt du traitement.