Traduction de «controlegroep incidentie » (Néerlandais → Français) :

TERMINOLOGIE

incidentie | voorkomen per jaar
incidence | incidence

TRADUCTIONS EN CONTEXTE

- In een subgroep patiënten met femurhals BMD T score < - 2.5 SD (National Health And Nutrition Examination Survey III) en ten minste één bestaande wervelfractuur, verminderde natriumrisedronaat – gegeven gedurende 3 jaar – het risico van heupfracturen met 46% in vergelijking met de controlegroep (incidentie van heupfracturen met natriumrisedronaat in de gecombineerde 2.5 en 5 mg groepen 3.8%, met placebo 7.4 %).
- Dans le sous-groupe de patientes avec un T-score fémoral ≤ 2,5 DS (NHANES III) et au moins une fracture vertébrale à l’inclusion, le risédronate monosodique administré pendant 3 ans réduit le risque de fractures de hanche de 46 % par rapport au placebo (incidence des fractures de hanche dans les groupes risédronate monosodique 2,5 et 5 mg combinés: 3,8 %, dans le groupe placebo: 7,4 %).

- In de subgroep van patiënten met een femurhals BMD T-score < -2,5 SD (NHANES III) en ten minste één bestaande wervelfractuur, verminderde natriumrisedronaat – gegeven gedurende 3 jaar – het risico van heupfracturen met 46% in vergelijking met de controlegroep (Incidentie van heupfracturen met natriumrisedronaat in de gecombineerde 2,5 mg en 5 mg groepen waren 3,8%, met placebo 7,4%).
- Dans le sous-groupe de patientes avec un T-score de DMO < -2,5 DS au niveau du col du fémur (NHANES III) et au moins une fracture vertébrale à l’inclusion, l’administration de risédronate sodique pendant 3 ans a réduit le risque de fractures de hanche de 46% par rapport au groupe de contrôle (incidence des fractures de hanche dans les groupes risédronate sodique 2,5 mg et 5 mg combinés: 3,8%, placebo: 7,4%).

- In een subgroep patiënten met femurhals BMD T score < - 2.5 SD (NHANES III) en ten minste één bestaande wervelfractuur, verminderde natriumrisedronaat – gegeven gedurende 3 jaar – het risico van heupfracturen met 46% in vergelijking met de controlegroep (incidentie van heupfracturen met natriumrisedronaat in de gecombineerde 2.5 en 5 mg groepen 3.8%, met placebo 7.4 %).
- Dans le sous-groupe de patientes avec un T-score fémoral ≤ 2,5 DS (NHANES III) et au moins une fracture vertébrale à l’inclusion, le risédronate monosodique administré pendant 3 ans réduit le risque de fractures de hanche de 46 % par rapport au placebo (incidence des fractures de hanche dans les groupes risédronate monosodique 2,5 mg et 5 mg combinés: 3,8 %, dans le groupe placebo: 7,4 %);

- in de subgroep van patiënten met een T-score van de BMD van de femurhals < -2,5 SD (NHANES III) en minstens één wervelfractuur in het begin van de studie daalde het risico op heupfracturen door toediening van natriumrisedronaat gedurende 3 jaar met 46% in vergelijking met de controlegroep (incidentie van heupfracturen in de samengevoegde natriumrisedronaatgroepen van 2,5 en 5 mg 3,8%, placebo 7.4%);
- Parmi le sous-groupe des patientes avec un score T de DMO au niveau du col du fémur < -2,5 ET (NHANES III) et au moins une fracture vertébrale au moment du recrutement, l’administration de risédronate sodique pendant 3 ans a réduit de 46% le risque de fracture de la hanche par rapport au groupe témoin (incidence de fractures de la hanche parmi les groupes combinés risédronate sodique 2,5 et 5 mg : 3,8% ; placebo : 7,4%) ;

- In een subgroep patiënten met femurhals BMD T score < - 2,5 SD (NHANES III) en ten minste één bestaande wervelfractuur bij aanvang, verminderde natriumrisedronaat – gegeven gedurende 3 jaar – het risico van heupfracturen met 46% in vergelijking met de controlegroep (incidentie van heupfracturen met natriumrisedronaat in de gecombineerde 2,5 en 5 mg groepen 3,8%, met placebo 7,4 %).
- Dans le sous-groupe de patientes avec un T-score au niveau du col du fémur < - 2,5 ET (NHANES III) et au moins une fracture vertébrale à l'inclusion, le risédronate sodique administré pendant 3 ans a réduit le risque de fractures de la hanche de 46 % par rapport au groupe témoin (l’incidence des fractures de la hanche était de 3,8 %, dans les groupes de risédronate sodique 2,5 mg et 5 mg combinés, et de 7,4 % dans le groupe placebo).

In een pool van placebogecontroleerde studies van 3 weken bij volwassen patiënten met acute manie was de incidentie van gewichtstoename van ≥ 7% op het eindpunt vergelijkbaar in de risperidongroep (2,5%) en de placebogroep (2,4%); de incidentie was iets hoger in de actieve-controlegroep (3,5%).
Dans un ensemble d’études contrôlées par placebo, d’une durée de 3 semaines, conduites chez des adultes souffrant de manie aiguë, l’incidence de prise pondérale ≥ 7 % au moment de l’évaluation était comparable dans les groupes rispéridone (2,5 %) et placebo (2,4 %), et était légèrement plus élevée dans le groupe témoin actif (3,5 %).

Patiënten van ≥ 75 jaar hadden een hogere incidentie van bijwerkingen gerelateerd aan volumedepletie (zoals houdingsafhankelijke duizeligheid, orthostatische hypotensie, hypotensie), met incidenties van 4,9%, 8,7% en 2,6% met respectievelijk canagliflozine 100 mg, canagliflozine 300 mg en in de controlegroep.
Les patients âgés de 75 ans et plus avaient une incidence plus élevée d'effets indésirables liés à la déplétion volémique (comme les sensation vertigineuse posturale, l'hypotension orthostatique, l'hypotension), avec des incidences respectivement de 4,9 %, 8,7 % et 2,6 % pour canagliflozine 100 mg, canagliflozine 300 mg et le groupe contrôle.

In een pool van placebogecontroleerde studies van 3 weken bij volwassen patiënten met een acute manie was de incidentie van gewichtstoename van ≥ 7% op het eindpunt vergelijkbaar in de risperidongroep (2,5%) en de placebogroep (2,4%); de incidentie was iets hoger in de actieve-controlegroep (3,5%).
Dans un ensemble d’études contrôlées par placebo, d’une durée de 3 semaines, conduites chez des adultes souffrant de manie aiguë, l’incidence de prise pondérale ≥ 7 % au moment de l’évaluation était comparable dans les groupes rispéridone (2,5 %) et placebo (2,4 %), et était légèrement plus élevée dans le groupe témoin actif (3,5 %).

Voor patiënten op lisdiuretica waren de incidenties 3,2% met canagliflozine 100 mg en 8,8% met canagliflozine 300 mg, tegenover 4,7% in de controlegroep.
Pour les patients sous diurétiques de l'anse, les incidences ont été de 3,2 % avec canagliflozine 100 mg et 8,8 % avec canagliflozine 300 mg, contre 4,7 % dans le groupe contrôle.

Voor patiënten met een baseline-eGFR van 30 ml/min/1,73 m 2 tot < 60 ml/min/1,73 m 2 waren de incidenties 4,8% met canagliflozine 100 mg en 8,1% met canagliflozine 300 mg, tegenover 2,6% in de controlegroep.
Pour les patients avec un DFGe initial ≥ 30 mL/min/1,73 m² et < 60 mL/min/1,73 m², les incidences ont été de 4,8 % avec canagliflozine 100 mg et 8,1 % avec canagliflozine 300 mg, contre 2,6 % dans le groupe témoin.