In een subgroepanalyse per aandoening die een inclusiecriterium was (myocard
infarct, ischemisch cerebrovasculair accident en PAD) bleek het voordeel het sterkst (statist
ische significantie werd bereikt bij p = 0,003) bij patiënten die PAD hadden (in het bijzonder diegenen die ook een voorgeschiedenis van een myocardinfarct hadden) (RRR = 23,7%; CI: 8,9 tot 36,2) en zwakker (niet significant verschillend van ASA) bij patiënten met een cerebrovasculair
accident (RRR= 7,3%; CI: -5,7 tot 18,7 [p
...[+++]=0,258]).Dans une analyse en sous-groupe par événement qualifiant (infarctus du
myocarde, accident vasculaire cérébral ischémique et artériopathie oblitérante des membres inférieurs), le bénéfice est apparu le plus important (atteignant une significativité statistique de p = 0,003) chez les patients inclus pour une artériopathie oblitérante des membres inférieurs (plus particulièrement chez ceux qui avaient aussi un antécédent d’infarctus du myocarde) (RRR=23,7%; IC: 8,9 à 36,2) et plus faible (non significativement différent de l’AAS) chez les patients inclus pour
accident vasculaire cérébral (RRR=7,3%
...[+++]; IC: -5,7 à 18,7 [p=0,258]).