Traduction de «behandeling met sipralexa odis stoppen » (Néerlandais → Français) :

Als u voor het eerst stuipen krijgt of als de stuipen in frequentie toenemen, moet u de behandeling met Sipralexa Odis stoppen (zie ook de rubriek 4 “Mogelijke bijwerkingen).
Le traitement par Sipralexa Odis doit être interrompu en cas de survenue de convulsions pour la première fois ou en cas d’augmentation de la fréquence des crises (voir également rubrique 4. «Quels sont les effets indésirables éventuels?»).

Deze symptomen komen vaak voor bij het stoppen van de behandeling met Sipralexa Odis.
Ces symptômes sont fréquents à l’arrêt du traitement par Sipralexa Odis.

Indien u ernstige dervingsverschijnselen ondervindt bij het stoppen met Sipralexa Odis, gelieve onmiddellijk contact met uw arts op te nemen.
Si vous ressentez des symptômes sévères apparaissant à l’arrêt du traitement par Sipralexa Odis, veuillez contacter votre médecin.

Kinderen en adolescenten (< 18 jaar) Sipralexa Odis dient niet te worden gebruikt in de behandeling van kinderen en adolescenten jonger dan 18 jaar (zie rubriek 4.4).
Enfant et adolescent (< 18 ans) Sipralexa Odis est déconseillé chez l’enfant et l’adolescent de moins de 18 ans (voir rubrique 4.4).

Gebruik bij kinderen en adolescenten jonger dan 18 jaar Sipralexa Odis dient niet te worden gebruikt bij de behandeling van kinderen en adolescenten jonger dan 18 jaar.
Utilisation chez l’enfant et l’adolescent de moins de 18 ans L’utilisation de Sipralexa Odis est déconseillée chez les enfants et adolescents de moins de 18 ans.

De behandeling met Sipralexa Odis kan het suikergehalte in het bloed beïnvloeden.
Un traitement par Sipralexa Odis peut déséquilibrer votre glycémie.

Sipralexa Odis bevat escitalopram en wordt gebruikt voor de behandeling van depressie en angststoornissen (zoals paniekstoornis met of zonder pleinvrees, sociale angststoornis, gegeneraliseerde angststoornis en obsessieve-compulsieve stoornis).
Sipralexa Odis contient de l’escitalopram et est utilisé pour traiter la dépression (épisodes dépressifs majeurs) et les troubles anxieux (tels que le trouble panique avec ou sans agoraphobie, le trouble anxiété sociale, le trouble anxiété généralisée et les troubles obsessionnels compulsifs).