De infusiesnelheid dient niet meer dan 1,1 mg/min (gelijk aan 1,4 ml/minuut wanneer gereconstitueerd en verdund volgens de voorschriften) te bedragen (zie rubrieken 4.2, 4.4 en 4.8).
La vitesse de perfusion ne doit pas dépasser 1,1 mg/minute (équivalent à 1,4 ml/minute après reconstitution et dilution selon les instructions) (voir rubriques 4.2, 4.4 et 4.8).