Aangezien artikel 50, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, dat voorziet in een verlenging van de
termijn voor hoger beroep wanneer die ingaat na het begin van de gerechtelijke vakantie, veran
twoord werd door de vrees dat er geen voldoende bekendheid
zou zijn nopens de tijdens die periode gedane betekening (Parl. St., Senaat, 1969-1970, nr. 138, p. 2) en aangezien e
en dergelijke vrees niet ...[+++] minder gegrond lijkt in de gevallen waarin de in het geding zijnde bepaling wordt toegepast dan in diegene waarin het gemeen recht wordt toegepast, leidt die bepaling ertoe op onevenredige wijze de rechten van de verdediging van de partijen te beperken en doorstaat zij de grondwettigheidstoets
niet.
Da Artikel 50 Absatz 2 des Gerichtsgesetzbuches, der eine Verlängerung der Berufungsfrist vorsieht, wenn diese nach dem Beginn der Gerichtsferien anfängt, mit der Befürcht
ung begründet wird, dass eine
Zustellung während dieses Zeitraums keine ausreichende Offenkundigkeit aufweisen könnte (Parl. Dok., Senat, 1969-1970, Nr. 138, S. 2), und da eine solche B
efürchtung sich als nicht weniger begründet erweist in den Fällen, wo die fragliche Bestimmung angewandt wird, als in den
...[+++]jenigen, wo das Gemeinrecht angewandt wird, führt diese Bestimmung zu einer unverhältnismässigen Einschränkung der Rechte der Verteidigung der Parteien und hält sie der Prüfung der Verfassungsmässigkeit nicht stand.