(8) De vaststelling van regels inzake klein grensverkeer op Gemeenschapsniveau mag geen afbreuk doen aan de rechten inzake vrij verkeer van de burgers van de Unie en hun familieleden alsmede van de onderdanen van derde landen en hun familieleden, die op grond van overeenkomsten die de Gemeenschap en haar lidstaten hebben gesloten met deze landen, op het gebied van het vrij verkeer rechten genieten die equivalent zijn aan die van de burgers van de Unie.
(8) Die Freizügigkeitsrechte von Unionsbürgern und deren Familienangehörigen sowie die Freizügigkeitsrechte, die Drittstaatsangehörigen und deren Familienangehörigen aufgrund von Abkommen zwischen der Gemeinschaft und ihren Mitgliedstaaten einerseits und den betreffenden Drittstaaten andererseits gewährt werden und die denen der Unionsbürger entsprechen, sollten nicht von der Festlegung von Vorschriften über den kleinen Grenzenverkehr auf Gemeinschaftsebene berührt werden.