De rechtspraak die artikel 65 van het Strafwetboek en artikel 21 van de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering zo interpreteert dat bij voortgezette misdrijven de verjaring begint te lopen op het ogenblik van het laatste feit, wijzigt in geen enkel opzicht de definitie van de verschillende samenstellende misdrijven en verhindert evenmin de betrokken personen de strafrechtelijke gevolgen van hun handelwijze in te schatten.
Die Rechtsprechung, die Artikel 65 des Strafgesetzbuches und Artikel 21 des einleitenden Titels des Strafprozessgesetzbuches so auslegt, dass bei fortgesetzten Straftaten die Verjährung zum Zeitpunkt der letzten Tat beginnt, ändert in keinerlei Hinsicht die Definition der verschiedenen Straftaten und hindert ebenfalls nicht die betroffenen Personen daran, die strafrechtlichen Folgen ihres Handelns einzuschätzen.