Met de tweede prejudiciële vraag wordt het Hof ondervraagd over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van de in het geding zijnde bepaling, doordat het veroordelingsrecht verschuldigd is bij een voorwaardelijke veroordeling tot het betalen van sommen of roerende waarden, en dit zelfs als de voorwaarde niet in vervulling gaat, terwijl artikel 16 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten voor andere belastbare rechtshandelingen onder opschortende voorwaarde bepaalt dat het evenredig registratierecht niet verschuldigd is zolang de voorwaarde niet in vervulling gaat.
Mit der zweiten Vorabentscheidungsfrage wird der Gerichtshof zur Vereinbarkeit der fraglichen Bestimmung mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung befragt, indem die Verurteilungsgebühr bei einer bedingten Verurteilung zur Zahlung von Summen oder Mobiliarwerten geschuldet sei, und dies selbst dann, wenn die Bedingung nicht erfüllt sei, während Artikel 16 des Registrierungs-, Hypotheken- und Kanzleigebührengesetzbuches für andere besteuerbare Rechtshandlungen mit aufschiebender Bedingung bestimme, dass die proportionale Registrierungsgebühr nicht geschuldet sei, solange die Bedingung nicht erfüllt sei.
