Art. 11. § 1 . La situation pécuniaire des membres et agents du Cabinet qui, sans faire partie du personnel des ministères fédéraux, des communautés, des régions et des services des institutions bruxelloises, appartiennent toutefois à un service de l'Etat, à un autre service public, à un organisme d'intérêt public ou à un établissement d'enseignement subventionné, est réglée comme suit :
Art. 11. § 1. De geldelijke toestand van de leden en personeelsleden van het Kabinet die, zonder deel uit te maken van het personeel van de ministeries van de federale overheid, van de gemeenschappen en de gewesten en van de diensten van de Brusselse instellingen, toch behoren tot een Rijksdienst, tot een andere dienst, tot een instelling van openbaar nut of tot een gesubsidieerde onderwijsinstelling wordt geregeld als volgt :